Vanaf de start van de MSC Maas en Waal in 1985 is er gewerkt aan modules voor de oude clubbaan, meestal in de vorm van een zogenaamde ‘eigen inbreng’ van de leden. Een eigen inbreng diende aan het begin en einde genormeerde overgangen aan de modulekoppen te hebben, maar daartussen was de bouwer, c.q. waren de bouwers, helemaal vrij.
Oorspronkelijk had de Oude Clubbaan de vorm van een rechthoek en reden de treinen echte rondjes. In de tijd van handbediende analoge besturing was dan ook regelmatig een kreet te horen als: “Buitenbaan stop!”, wanneer er een onregelmatigheid was opgetreden. Later bracht voorzitter Sjef Willemsen een analoog automatisch bloksysteem met 10 blokken in, waarbij de buitenbaan en de binnenbaan ieder in 5 blokken verdeeld werden. De aansluitingen tussen de modules waren zodanig gemaakt, dat de verdeling in blokken dynamisch kon gebeuren, al naar gelang de opstelling.
Ontwikkelingen in de jaren '90
Omdat de rondlopende modulebaan een aantal nadelen had, zoals de benodigde oppervlakte en de beschikbaarheid van 4 hoekmodules, zijn er in de jaren ’90 twee eindlussen gebouwd. De flexibiliteit bij tentoonstellingen werd hierdoor enorm vergroot. Ook werd de metersporige tram een vast onderdeel van de Oude Clubbaan en deed ook het Faller Car System haar intrede. Er waren nieuwe clubleden toegetreden, soms met een forse eigen inbreng. Tijdens modelspoortentoonstellingen, wanneer alle beschikbare modules opgesteld stonden, was er een dikke 60 meter rijlengte beschikbaar en kon er, met behulp van het bloksysteem, met lange, imposante treinen gereden worden. De Oude Clubbaan is te zien geweest in Genk (1997), Rail (1996, 1998) en Eurospoor (1999).
Het einde van de Oude Clubbaan in de nieuwe eeuw
Tijdens de tentoonstelling ter gelegenheid van het 15 jarige bestaan van de MSC Maas en Waal in de Rosmolen in Beneden Leeuwen, heeft de Oude Clubbaan voor de laatste keer opgetreden. De twee jongste clubleden op dat moment, Ramon Launspach en Thom Boeser, hebben toen nog het Nederlandse record voor de langste modeltrein scherper gesteld door een goederentrein met een lengte van 14,3 meter, onder toeziend oog van de NMF, een aantal ononderbroken rondjes op de Oude Clubbaan te laten rijden !!
De 'Eigen Inbrengen' van leden in de Oude Clubbaan
Hieronder volgt een korte beschijving, waar mogelijk met een foto, van de inbrengen van leden, gebaseerd op de status van de Oude Clubbaan tijdens de tentoonstellingen aan het einde van de jaren ’90.
Het geheim van de mijn; bouwer Gérard Kuipers
Het thema was een kolenmijn met overslagstation aan de spoorlijn. Het bestond uit een forse berg over 2 modules en een hoekmodule en had een aantal interessante bewegende elementen. Vanuit de kolenmijn reden vuurloze stoomlokjes met kipwagentjes naar de fabriek; natuurlijk waren de kipkarretjes op de heenweg vol en op de terugweg leeg (Het geheim van de mijn)!!. De kolen werden vervolgens door een kabelbaantje met transportbakjes overgebracht van het ene naar het andere fabrieksgebouw, van waaruit de kolen tenslotte in zelflossers van de spoorwegen werden gestort, waarvoor rangeersporen waren aangelegd.
Het rangeeremplacement; bouwers Jan Hendriks en Maarten Schermij
Het thema was een rangeerterrein en dit rangeerterrein bood de mogelijkheid om goederentreinen in en uit te rangeren. Het besloeg de lengte van 6 modules en buiten de 2 hoofdsporen lagen er 6 opstelsporen. Later is er nog een gat in de achtergrond gemaakt met een spoorverbinding naar drie opzetsporen, zodat het op de rails zetten van locs en wagons niet meer vanaf de voorzijde (= publiekszijde) hoefde te gebeuren.
Keerlus 'Industrie'; bouwer Willem Jansen
De Oude Clubbaan had twee keerlussen, waarvan de laatstgebouwde als thema ‘industrie’ had en waarvan de scenery een aantal malen een gedaantewisseling heeft ondergaan. Allereerst was er een overslagstation van goederen van trein op vrachtwagen, later is er een betonfabriek bijgekomen en op het laatst heeft er ook nog een replica van de KEMA toren bij op gestaan. De doorgaande sporen van de clubbaan verdubbelden zich in de keerlus, zodat het mogelijk was treinen af te wisselen.
Het tramdepot Galgenberg; bouwer Rob Boeser
Het thema was een tramdepot met eindlus buiten de stad op twee modules, die samen een hoekmodule vormden en een ‘voorstads’-tramhalte op een halve module. Het tramdepot lag hoog en de doorgaande spoorbaan van de clubbaan lag in een insnijding, die de redelijk krappe boogstraal in de clubbaan camoufleerde. De tram reed op meterspoor (12 mm) en had functionele zelfbouw bovenleiding (op een enkel Sommerfeldt bovenleidingmastje na).
Het station; bouwers Sjef Willemsen en Guus Engels
Het thema was een station van een denkbeeldige stad, gebouwd over 6 modules, waarvan 5 modules een grotere dan de standaard modulediepte hadden. Het station had 4 perronsporen, hetgeen de mogelijkheid bood om personentreinen af te wisselen. Achter het station lag een straat met tramsporen, komende van Galgenberg, en rijdende auto’s van het Faller Car System. Deze straat boog aan de rechterzijde van het station onder het spoor door naar de voorzijde toe, waar de trams en de auto’s over de hele lengte van de 5 modules weer naar links reden, waar de ondergrondse keerlussen waren gelegen. Het station was door de vele bewegende elementen de grote publiekstrekker bij tentoonstellingen.
Romeinse opgravingen; bouwer Joop Pulles
Het bordje bij deze module vermeldde, dat men tijdens het werken onder de module op de resten van een Romeinse nederzetting was gestuit. De opgravingen waren door Joop zorgvuldig nagebouwd. Het dorpje naast de opgravingen werd door Willem Jansen gebouwd.
De Nisberg; bouwer Guus Engels e.a.
Om een aantal modules vast in het clublokaal te kunnen opstellen voor rijavonden en de Landelijke Modelspoor Dagen, werd in één van de nissen van het lokaal een verbinding aangelegd; een dubbelsporige halve cirkel voor de treinen en een keerlus voor de tram en de Faller autobaan. Dit geheel werd verborgen onder een fors bergmassief.